Verhalen van oud Bewoners

P. Boon en later zijn neef K.P. Boon woonden in Hoogezand en hielden kantoor in de oude boerderij. Toch woonden er meerdere families in een aantal huizen op Boonspolder, dat samen een soort buurtschap vormde. Onderstaande verhalen van de oud bewoners geven een goed beeld van de tijd tussen 1920 en 1950 op Ontginning Boonspolder.


Lukas  Kirchhof's vader was Landarbeider op Boonspolder tussen 1926 en 1956. Jan Gankema werkte vanaf 1909 meer dan 40 jaar op het landbouwbedrijf Boonspolder
 De vader van Lies Achterop-Raad, was van 1930 tot 1958 bedrijfsleider van het akkerbouwbedrijf op Boonspolder en woonde in de woning in de boerderij. 

Onderstaande verhalen zijn ingekorte versies van publicaties in Annen Toen.

Pieter Boon

Pieter Boon was een ondernemend persoon. Naast fabrieken bezat hij ontginningen en vervulde hij verscheidene functies. Zijn overlijden was dan ook reden om vermeld te worden in het Nieuwsblad van het Noorden.

Jan Gankema

Jan  Gankema  werkte vanaf 1909 op Boonspolder voor het landbouwbedrijf van de familie Boon. In 1949 ontving hij als dank bij het 40 jarig jubileum, 60 gulden en bovenstaand schilderij.

Lies Achterop-Raad

De jeugdjaren van Lies Achterop-Raad in de Boonspolder, Annermoeras 6.

Trinet Hansen en Henk Veenhof

Elisabeth (roepnaam Lies) Raad, geboren op 18 februari 1923 te Borgercompagnie, heeft jarenlang op het adres Annermoeras 6 gewoond, waar haar vader bedrijfsleider was in het landbouwbedrijf van de familie Boon. In dit verhaal vertelt zij haar belevenissen op deze bijzondere boerderij.

De familie Raad kwam uit de gemeente Wildervank en naast vader Harm Raad (1893} en moeder Christina Scheltens (1898), had Lies nog een jonger zusje Saartje -roepnaam Saar- (1926). Familie Raad was eigenaar van een boerderij in Borgercompagnie, maar haar vader moest in verband met de crisis in 1929 de boerderij verkopen en werd zetboer te Gieten. Deze boerderij aan de Asserstraat (voorheen restaurant De Biester) was van de heer De Boer uit Haren. Lies was 10 jaar toen haar vader bedrijfsleider werd in de Boonspolder en ze kwamen te wonen op Annermoeras 6. Familie van haar opa in Hoogezand kende de familie Boon goed en door deze contacten, kreeg haar vader deze betrekking in 1933. 

Van links naar rechts: Saar, vader Harm, moeder Christina en Lies

Hun boerderij was alleen te bereiken via zandwegen en er was geen elektriciteit en geen leidingwater. Later kregen ze licht door middel van gaslampen en de radio speelde op batterijen. Nadat de heer Boon jr. in Amerika was geweest en daar een windmolen had gekocht, werd deze op het dak van de boerderij geplaatst en via windenergie werden meerdere accu's opgeladen waardoor ze goede 12 volt verlichting hadden. Wanneer er te weinig wind was werden de accu's opgeladen door een benzinemotor. In de oorlogstijd werd deze benzinemotor ook clandestien gebruikt om koolzaad te malen voor de olie voor huishoudelijk gebruik.

Verder was er in huis een pomp waaruit bruin veenwater kwam, wat niet bruikbaar was voor het eten en om de was te doen. Hiervoor werd regenwater gebruikt. Bij de kapschuur zat een regenput waar het regenwater werd opgevangen via de regenbuis van de kapschuur. Bij schaarste van het water mocht er niet worden geput uit de regenput, maar werd water gebruikt uit de ‘Boonswijk’ met een breedte van circa 5 meter. Ook de kleding werd dan gewassen met water uit de ‘Boonswijk’. In 1933 was er al wel een telefoonaansluiting (telefoonnummer 2)  in de boerderij. Via luchtlijnen vanaf Spijkerboor was telefonisch contact mogelijk. Wilde men een gesprek voeren dan werd gebeld naar café Boelens (nu 't Keerpunt) in Spijkerboor. De caféhouder zorgde er voor dat verbinding tot stand kwam.

De dagelijkse boodschappen werden elke week op de fiets of met paard en wagen bezorgd. Bakker Breda (uit Annen) en bakker Sanders (uit Schuilingsoord) kwamen langs met grote tassen aan hun fiets met brood. Kruidenier Jan Emmens kwam met paard en wagen aan de deur voor de boodschappen en winkelier Hendrik Mulder uit Annen kwam op de fiets langs om de gewenste artikelen op te nemen en deze te noteren in een boekje. Een dag later werden deze boodschappen dan bezorgd. Petroleumventer Jan Oostland kwam langs met paard en wagen voor de petroleum.

Huwelijk van Lies Raad en Piet Achterop in sept.1945 

Vanuit de Hunze werd er door de familie Boon een kanaal (Boonswiek) gegraven om hun landbouwproducten met schepen af te voeren via het Zuidlaardermeer. Deze producten gingen naar onder meer de bietenfabriek in Groningen en de aardappelmeelfabriek te Foxhol. Kunstmest en turf werd ook bij hun boerderij per schip afgeleverd. Vaak vroegen ze hun vader wanneer er weer een schip bij de boerderij kwam en dan gingen de kinderen alvast naar de Hunze. Bij de Hunze was ook een brug over de wijk. Wanneer de wind meezat werd er met de schepen gezeild, maar bij slecht weer moest de boot worden getrokken. Wanneer ze door de brug gingen, mochten de meisjes meevaren tot de boerderij.

De bruggen over de wijk nabij de Hunze en hun boerderij konden heel gemakkelijk worden geopend. De planken lagen los op de brug en als er een schip door moest dan werden ze er afgehaald en daarna konden de balken, waarop de planken rusten, verwijderd worden waarna het schip kon worden gelost en geladen. De karren en wagens werden zo dicht mogelijk naast het schip gereden en dan werden de zakken met kunstmest of turf gelost en daarna kon het schip worden geladen met aardappelen, bieten, graan enz. Boon was de eerste boer, die ook maïs ging verbouwen.

Aangezien er geen ruimte was om het schip te draaien moest deze na het laden weer worden teruggetrokken naar de Hunze.

Tussen Annen en de boerderij stond een grote Amerikaanse windmolen. Hij werd gebruikt voor het bemalen van de Boonspolder. 

Harm Raad op de Hercules windmolen

Bij hoog water werd regelmatig ’s nachts als dijkbewaking met petroleum stormlantaarns over de dijken van de polder gelopen. Dan moest ook de molen in de gaten worden gehouden, omdat de molen niet op hol zou slaan of droog zou lopen. Het vele water kwam vanaf hoger gelegen gebieden bij Annen. Al het water ging dan via de ‘Boonswijk’ naar de Hunze in de richting van het Zuidlaardermeer.

Vanuit Annen kwamen er regelmatig kinderen om te zwemmen in de brede wijk langs hun boerderij. De meisjes mochten zich dan van haar vader omkleden in het oude stoomgemaal. Lies en ook haar zus hebben zelf zwemmen geleerd in deze wijk. Ze kregen van hun vader een fietsband om en met een stok hield hij ze boven water en dan maar proberen om het zwemmen aan te leren, wat ook lukte, want ze konden allebei goed zwemmen.

Jan Dekens uit Annen, destijds ook molenaar, huurde tevens het jachtveld van Boon en had onder meer het visrecht in de wijk. Elk jaar kwam hij bij haar vader twee hazen brengen, één voor haar vader en één voor Boon. De haas van Boon werd eerst in de kelder gelegd om zogenaamd te rijpen, waarna het dier na één of twee dagen werd geslacht. Dan was het dier al helemaal groen. Haar moeder vond het maar een raar idee. Hun haas wilde ze direct geslacht hebben. In de wijk werden regelmatig netten geplaatst door Dekens. Van de gevangen vis kreeg mijn moeder elk jaar ook een maaltje. Vooral snoek was lekker om te eten.

Verder was er dicht bij de boerderij een ooievaarsnest die in een boom langs de wijk zat, waar ieder jaar een ooievaarsfamilie nestelde. In het voorjaar kwam eerst het mannetje ooievaar op het nest en na een paar dagen verscheen zijn partner. Vanaf het kantoor van Boon boven in de boerderij konden ze prachtig in het nest van de ooievaar kijken.

Haar vader zette ’s nacht ook wel eens een zethengel. In de avond werd er dan een eind snoer met een dikke regenworm aan een vishaakje (palinghaakje) in de wijk gegooid en het snoer werd in de wal vastgezet. De volgende morgen ging haar vader kijken of er ook een vis aan zat. Zo ving hij eens een dikke paling (aol) die op het land werd gegooid. Hij snelde naar huis om een emmer te halen. ‘Gauw een emmer’, riep hij, ‘want ik heb een dikke aol vangen’. Toen hij terugkwam met de emmer was de paling weg. De ooievaar was op het nest druk bezig de paling op te eten. 

Na de winter van het laatste oorlogsjaar, wilden twee schepen niet meer varen voor de Duitsers en lagen bij de boerderij. Eén schip lag in de brug en op de wal ernaast stond een wipkar vol aardappelen waarmee ze zogenaamd aan het laden waren. Een tweede schip lag ook in de wijk en wachtte zogenaamd op een nieuwe vracht.

In de laatste dagen van de oorlog zijn bij Zuidlaren Franse parachutisten geland. De Duitsers zaten achter twee parachutisten en beschoten deze, toen ze naar de boerderij kwamen. Alle mensen in de buurt van de boerderij zijn de schuur in gerend en tussen de stropakken gaan zitten. Na de beschieting zat er een kogel in de hak van de laars van Saar. Lies heeft nog gezien dat een parachutist in de opening van de boerderij stond en naar hun zwaaide dat ze zich moesten verbergen. Hij had een rode muts op. Vervolgens werd er weer geschoten en werd de parachutist opgepakt door de Duitsers. De Duitsers waren de andere parachutist die weggekropen was, kwijt. Alle mensen in de schuur werden door de Duitsers uit de schuur gehaald en in een rij tegen de achterkant van de schuur gezet. Terwijl de Duitser een pistool tegen het hoofd van de verschillende mannen zetten, waaronder ook mijn vader, moesten ze vertellen waar die parachutist gebleven was. Niemand wist het en had ook niets gezien. Het is gelukkig voor iedereen goed afgelopen. 

De tweede parachutist is achterin de schuur van achterbuurman Piet Gankema gekropen. Hij is daar circa drie dagen verscholen geweest. Mevrouw Gankema meende al een paar maal iets gehoord te hebben op zolder, maar haar man zei: ’t Is niks, dat dut de kouen’. Op een avond kwam hij in hun kamer. Mevrouw Gankema heeft de hoestende parachutist verzorgd. Ongelofelijk dat de kinderen van Gankema (waarvan de oudste 12 jaar was) zich nooit hebben versproken. Vijf dagen is daar een parachutist in huis geweest en nooit hebben zij hun mond daar over open gedaan. Deze parachutist had via de radio contact met para’s in Annen en op een nacht is de parachutist door de heer Gankema naar deze para’s in Annen gebracht. 

De ouders van Lies hebben totdat haar vader 65 is geworden in de Boonspolder gewoond. In 1958 zijn ze verhuisd naar Molenakkers 8 in Annen.  

Bronvermelding

-De familie Achterop

-De bewoningsgeschiedenis van Annen

Foto: Bakker Jacob Seubring  en zijn vrouw Marchien, dan vader en moeder Raad,

         Jantje Mulder, Grietje Seubring, Saar en Lies. Lies was een vriendin van Grietje en     

         hier zijn ze een dagje uit naar Paterswolde waar deze foto is genomen.  

Lucas Kirchhoff

Bert Staats

Lukas Kirchhoff vertelt over zijn verleden met een scherpe blik naar het heden. 

“Als ik mijn ogen sluit zie ik hoe het vroeger hier in het Annermoeras was. Wel met wat moeite hoor!” Ik zag dat Lukas diep ademde en de lucht met een korte stoot naar buiten liet komen. Het leek alsof hij zou gaan hoesten. Toen pakte hij de draad van zijn verhaal weer op en vertelde verder. “Goh, wat is het lang geleden dat ik hier als kind gelopen heb. Wat is er toch veel gebeurd in al die jaren.” Hij grijnsde even, streek met zijn rechterhand over zijn kin, en keek mij aan. Het is weids en stil in het Annermoeras, als altijd. Maar de stilte is opmerkelijk.  

Lukas en ik waren overeengekomen, dat hij mij zijn levensverhaal tijdens een autorit zou vertellen. 

Lukas, geboren op 19 december 1928 te Annen, is een zoon van Klaas Kirchhoff (1899 - 1987) en Grietien Essing (1905-1996), en woonde destijds in de woning Annermoeras 2 (toen C 268) te Annen. Naast hem waren er nog drie kinderen: Hendrika, Zwaantje en Jan.

De woning waarin het gezin Kirchhoff woonde, was gebouwd in 1849 door Willem Schuiling uit Zuidlaren en was eigendom van het landbouwbedrijf Boon in het Annermoeras. De woning was als  dienstwoning aangewezen, wat betekende dat de woning aan een werknemer werd toegewezen met het oog op de aard van zijn werkzaamheden en dat het gebruik daarvan diende te behoren tot de uit zijn werkzaamheden voortvloeiende verplichtingen. In 1926 zijn de ouders van Lukas er komen wonen. De woning bestond uit slechts één kamer. In deze ene kamer werd gekookt, gegeten, gewerkt en geslapen in drie bedsteden. In het schuurgedeelte van de woning bevonden zich twee varkenshokken, waarin jaarlijks een varken werd gemest voor de slacht. Ook werd in dit gedeelte de oogst van de tuin opgeslagen. De opbrengst van het bij de woning behorende lapje grond was van essentieel belang voor het gezin. Elektriciteit en gas waren niet aanwezig. Een petroleumlamp zorgde voor de verlichting. Gekookt werd op een petroleumstel. Uit een naast de woning aanwezige welput werd water gehaald. Voor de verwarming werden twee kachels gebruikt, een kookkachel met meerdere ringen en een potkachel. Vooral de potkachel met z’n lange kachelpijpen gaf in de winter veel warmte. 

“Ik vond de woning beslist niet armoedig. Je wist niet beter. Je moet niet vergeten, het was een andere tijd. Tegenwoordig heb je ook armoede. Denk maar aan de voedselbanken. Onbegrijpelijk dat deze banken er zijn in deze tijd. Meer dan één miljoen mensen leven in Nederland onder de armoedegrens. Een aantal dat volgens mij alleen maar groter wordt door de aanhoudende crisis.”

De vader van Lukas werkte als landarbeider bij het landbouwbedrijf Boon in het Annermoeras. De eigenaar Boon woonde in Hoogezand en door hem was Harm Raad in die jaren aangesteld als bedrijfsleider. Raad liet het werk doen door landarbeiders, zelf deed hij niet veel, aldus Lukas.

In de woning hebben door de jaren heen tien gezinnen gewoond, totdat deze in januari 1986 afbrandde. Ten tijde van de brand werd de woning bewoond door de familie Van der Heide. De vermoedelijke oorzaak van de brand is schoorsteenbrand. De woning werd niet herbouwd. 

De ouders van Lukas hadden zuinig geleefd. Van gespaard geld kochten ze in 1956 een woning aan de Zuidlaarderweg 19 (toen C 227) in Annen. Zijn vader heeft tot 1964 bij genoemd bedrijf gewerkt, zo’n 38 jaar. Als afscheidscadeau ontving hij een horloge. Op de plek aangekomen waar de ouderlijk woning van Lukas heeft gestaan, hoorde ik hem zeggen:

“Bij dit bosje heb ik gewoond. Er staat helemaal niets meer. De woning is destijds geheel afgebrand. Wat een ruimte als je om je heen kijkt. Momenteel ligt er veel weiland in het Annermoeras. Vroeger lag er meer landbouwgrond. Ik zie nog zo voor me het `zwien op de ledder’. Je rook het bloed. Het opengesneden dampende varken dat achter het huis was geslacht en met de geschoren en geschroeide rug tegen de sporten van de ladder leunde. Als het varkenslijk was afgekoeld werd het met een hakbijl in tweeën geslagen voor verdere ontleding in de onderdelen. Als kind wist je niet anders. In die tijd werden veel varkens geslacht voor eigen consumptie. Het had ook voordeel; er zat geen handelaar tussen en geen slagerij die er aan moest verdienen. Ook een voordeel was dat men een voorraad vlees bij de hand had, wat in die tijd niet onbelangrijk was. Mijn moeder had het ontzettend druk met het wecken van het vlees. Tjonge, tjonge, wat heeft die een werk verzet. Volgens mij stonden haar handen nooit stil. Ook ’s avonds niet. Meestal was ze dan aan het breien, naaien of het verstellen van kleren. Het huishouden was toen nog heel veel werk. Geen centrale verwarming of gaskachel, wel een kolenkachel die constant moest worden opgepord. Wassen in een vochtig huis zonder wasmachine en centrifuge. Boenen op de wasplank, de kletsnatte was door de wringer halen en dan uithangen. Soms in de vrieskou. En niet te vergeten de opvoedende taak. Eten koken en zorgen dat man en kinderen er netjes bijliepen. Duizendpoten waren de moeders in die tijd. Hun voornaamste taak was om gezinsmoeder te zijn. En dat was mijn moeder. Ik had een lieve en zorgzame moeder. Ik kan me nog goed herinneren dat in sommige winters de ruiten waren voorzien van ijsbloemen. Daar kon je met je warme adem kijkgaatjes in blazen. Mijn moeder zei dan altijd: ”Nie blaozen aans gaon de roeten kepot.” In de zomer- en herfstmaanden werkte mijn moeder op het land bij landbouwbedrijf Boon. Al met al hebben mijn vader en moeder bergen werk verzet.”

Destijds stond er in het Annermoeras een verzameling van enkele huizen en een boerderij. Door sommigen werd het beschouwd als een kleine buurtschap. In de woningen woonden  arbeidersgezinnen waarvan de kostwinner meestal werkzaam was in de landbouw. De meesten werkten bij het landbouwbedrijf Boon. Het waren grote gezinnen.

Lukas ging naar de lagere school in Annen. In het begin lopen, daarna op de fiets. In de oorlogsjaren moest hij weer lopen, omdat er geen fietsbanden meer waren. Het was een behoorlijk eind. Van zijn huis naar school was ongeveer drie kilometer.

“De zandweg tussen het Annermoeras en de verharde weg, de Zuidlaarderweg, was delen van het jaar modderig wat vooral in de winter een ramp was. Ik was altijd blij dat ik de Zuidlaarderweg had bereikt. Van en naar school kwam je alle soorten planten en bloemen tegen, zoals fluitenkruid, paardenbloem, dovennetel en hier en daar een brandnetel en koekoeksbloemen. In de sloten waren veel kikkers aanwezig en de eendenkroos kon soms hele stukken afdekken. Ik kon wel uren met een stok in het water roeren. Het vangen van kikkers was ook altijd een drukke bezigheid. Ik plukte wel eens bloemen voor mijn moeder die ze dan op een vaasje zette. Het mocht niet, maar stiekem stak ik de wallen van de sloten wel eens in brand. Een losse pluk gras, lucifer en snel langs de pollen die soms nog klam en nat waren. Prachtige rookwolken, eerst recht omhoog en boven de rand van de sloot met de wind mee. Fikkie stoken, slootwal in brand, naar rook stinken en ‘s nachts er wakker van liggen. Wie deed het niet in die tijd. Mollen vangen kon ik als de beste. De beste kans om mollen te vangen was in het najaar en in het voorjaar. In deze tijd van het jaar was de mol actief. De door mij gevangen mollen verkocht ik aan Hendrik Nijborg aan de Zuidlaarderweg. Het waren mijn eerste zakcenten. De bijnaam van Hendrik Nijborg was `Hendrik Olfie`. Ik speelde met andere kinderen vaak bij de windmolen in het Annermoeras. Deze molen stond niet zo ver van ons huis verwijderd. In opdracht van mijn vader heb ik deze windmolen diverse keren in werking gesteld. De windmolen was gebouwd in 1925 voor de bemaling van de `Boonspolder`. Volgens mij werd deze molen in 1999 afgebroken en gerestaureerd en is nadien verplaatst naar het naast het Zuidlaardermeer gelegen natuurgebied Wolfsbarge te Kropswolde. In heb mij als kind nooit eenzaam gevoeld. Ik had het geluk dat mijn ouders, vooral mijn moeder, er altijd voor mij waren. Volgens mij bestond er altijd de ruimte om iets met hun te bespreken. Ja, mijn vader moest hard werken en lange dagen maken, maar hij had altijd wel even tijd voor ons. Ik hoor tegenwoordig wel eens dat eenzaamheid in de samenleving zit, maar volgens mij is dat niet juist. Het zit in jezelf. Je kunt wel alleen zijn, maar niet eenzaam. Sinds het overlijden van mijn vrouw in 2002 ben ik alleen, maar ik voel mij niet eenzaam. Ik denk nog veel aan haar. Wat hebben we samen wat meegemaakt. Ik ga nog dikwijls even bijpraten met vrienden en kennissen.” 

Na de achtste klas van de lagere school te hebben doorlopen, ging Lukas op veertienjarige leeftijd als landarbeider werken bij landbouwbedrijf Boon. Hij was een uit de kluiten gewassen jongen en kon het werk goed aan. Voor Lukas was het vanzelfsprekend dat hij bij dit bedrijf ging werken, zijn vader werkte er immers ook. De contracten van de landarbeiders liepen van mei tot mei. Het was een vooruitstrevend landbouwbedrijf, want het bedrijf was in het jaar 1935 zelfs in het bezit van een tractor. Voor die tijd was dit heel bijzonder. Het bedrijf was in die tijd ongeveer 85 hectare groot. Er werkten zo’n vijf vaste landarbeiders. De afstand van het huis van Lukas naar het bedrijf was ongeveer 400 meter. Hij ging dan ook altijd lopend naar het werk. Toen Lukas zeventien jaar oud was ontving hij een loon van f. 32,00 (€ 14,52) per maand. Zijn vader ontving voor zijn werkzaamheden iets meer. 

“Je hoort wel eens zeggen, dat jouw jeugd vroeg eindigt, wanneer je op jonge leeftijd gaat werken. Ik heb het zo nooit ervaren. Er werkten in die tijd veel jonge mensen in de landbouw. Naast de vaste landarbeider had je de dagloner of losarbeider. Dit waren personen die per dag betaald werden. Deze arbeiders hadden geen vaste betrekking, maar werkten per klus of tijdelijke opdracht. Dagloners in de landbouw verrichtten vaak seizoensarbeid. Zij werden gevraagd om te poten, te zaaien, te wieden, te maaien, te zichten en te rooien. De druk op deze mensen en de onderlinge competitie was bijzonder groot. Per boerderij, vooral op de grote boerderijen in Groningen, waren er soms wel dertig dagloners aan het werk. In drukke tijden gingen ook veel vrouwen en kinderen mee naar het land. Zij werden vaak in koppelarbeid aangenomen. Dit betekende dat zij per groep via een koppelbaas aan een boer werden uitgeleend. Vrouwen en kinderen verdienden doorgaans veel minder dan de mannen, alhoewel het werk minstens even zwaar was. Bij het landbouwbedrijf Boon waren in de zomermaanden een tiental dagloners aan het werk. Deze mensen kwamen grotendeels uit het dorp Annen. Tegenwoordig sterft de arbeidersklasse uit: steeds minder mensen zijn immers in vaste dienst, mensen achter de lopende band maken plaats voor robots en massaproductie wordt uitbesteed aan lageloonlanden.” 

De Tweede Wereldoorlog heeft Lukas meegemaakt in het Annermoeras. “Ik was elf jaar toen de oorlog begon. Mij werd verteld: “De Duitsers staan voor de deur. Ze kunnen elk moment ons land binnenvallen.” Na de capitulatie en in het begin van de oorlogsjaren, zag je af en toe een vliegtuig overvliegen. In het Annermoeras heb ik bij de inval geen Duitsers gezien. In latere jaren vlogen er veel Engelse en Amerikaanse bommenwerpers over. Gedurende de oorlog leefden wij onder de druk van de Duitse bezetters. Hierover is al veel geschreven en verteld. Mijn verhaal heb ik destijds verteld en is opgenomen in het boek Annen 1940 – 1945. Soms denk ik nog wel eens aan het vervoeren van de NSB`ers en sympathisanten, die kort na de oorlog vanuit het kamp Westerbork in Annen waren tewerkgesteld. Als straf voor hun daden werden ze verplicht om oogstwerkzaamheden op het landbouwbedrijf van Boon te verrichten. Ik had nauw contact met deze mensen, want ik had de opdracht gekregen om ze te halen en te brengen. Het vervoer gebeurde met tractor en wagen. Meestal ging het om zo’n twintig personen. Voor zover ik heb begrepen mochten ze de boerderij in Annen, waarin het zogenaamde kamp was gevestigd, niet verlaten. Gelukkig is ‘snorre Adolf’ met zijn Eva ten onder gegaan. Na de bevrijding kwam langzaamaan het dagelijkse leven weer op gang.”

Stropen was in de Tweede Wereldoorlog een middel om een stukje vlees voor het gezin te bemachtigen. Gedwongen door de grote armoede werd het betrappen bij het stropen nog al eens door de vingers gezien en niet zo zwaar gestraft. Stropen werd in die tijd niet ervaren als echte diefstal. Het ging toch eigenlijk om het wild voor gezamenlijk gebruik, of om er een winstje uit te slaan. Lukas was in die tijd min of meer een gelegenheidsstroper. Het door hem gestroopte wild kwam voor een groot deel in de zwarte handel.

“Stropen was in die tijd schering en inslag. Veel mensen haalden wel eens een haas, konijn of patrijs uit de strikken. In het Annermoeras was genoeg wild. Naast het wild stroopte ik ook vis. Er zat veel vis in de wieken. Zowel het wild als de vis was altijd welkom in ons gezin. Door mij werd veel wild verkocht aan Hendrik Mulder, die een levensmiddelenwinkel had op de Bartelaar in Annen. Deze verkocht het wild aan een poelier in Groningen.”  


Volgens Lukas werden er in het Annermoeras na de oorlog nog meer aardappelen verbouwd dan voorheen. Als het herfst werd, verschenen de schepen om de aardappelen en suikerbieten bij de boeren op te halen. Deze schepen hadden soms een eigen motor en een woongedeelte waar de schipper met zijn gezin woonde. Soms ook werd het schip of de praam getrokken of geduwd door een motorbootje. “Dan was het aardappelen zeven en de schepen laden. Aardappelschepen was zwaar werk en ik was ’s avonds wel eens bekaf. Met suikerbieten ging het net zo, maar in de jaren vijftig veranderde dit alles door de opkomst van het wegtransport. Tot in 1950 de rooimachines kwamen, moesten de boerenarbeiders of dagloners, soms met hun hele gezin, op de knieën over het land om te krabben. Eerder dan bij het aardappelrooien was de mechanisatie bij het dorsen begonnen, aanvankelijk in de vorm van de dorsmachine.”

  

De Tweede Wereldoorlog heeft Lukas meegemaakt in het Annermoeras. “Ik was elf jaar toen de oorlog begon. Mij werd verteld: “De Duitsers staan voor de deur. Ze kunnen elk moment ons land binnenvallen.” Na de capitulatie en in het begin van de oorlogsjaren, zag je af en toe een vliegtuig overvliegen. In het Annermoeras heb ik bij de inval geen Duitsers gezien. In latere jaren vlogen er veel Engelse en Amerikaanse bommenwerpers over. Gedurende de oorlog leefden wij onder de druk van de Duitse bezetters. Hierover is al veel geschreven en verteld. Mijn verhaal heb ik destijds verteld en is opgenomen in het boek Annen 1940 – 1945. Soms denk ik nog wel eens aan het vervoeren van de NSB`ers en sympathisanten, die kort na de oorlog vanuit het kamp Westerbork in Annen waren tewerkgesteld. Als straf voor hun daden werden ze verplicht om oogstwerkzaamheden op het landbouwbedrijf van Boon te verrichten. Ik had nauw contact met deze mensen, want ik had de opdracht gekregen om ze te halen en te brengen. Het vervoer gebeurde met tractor en wagen. Meestal ging het om zo’n twintig personen. Voor zover ik heb begrepen mochten ze de boerderij in Annen, waarin het zogenaamde kamp was gevestigd, niet verlaten. Gelukkig is ‘snorre Adolf’ met zijn Eva ten onder gegaan. Na de bevrijding kwam langzaamaan het dagelijkse leven weer op gang.”

Stropen was in de Tweede Wereldoorlog een middel om een stukje vlees voor het gezin te bemachtigen. Gedwongen door de grote armoede werd het betrappen bij het stropen nog al eens door de vingers gezien en niet zo zwaar gestraft. Stropen werd in die tijd niet ervaren als echte diefstal. Het ging toch eigenlijk om het wild voor gezamenlijk gebruik, of om er een winstje uit te slaan. Lukas was in die tijd min of meer een gelegenheidsstroper. Het door hem gestroopte wild kwam voor een groot deel in de zwarte handel.

“Stropen was in die tijd schering en inslag. Veel mensen haalden wel eens een haas, konijn of patrijs uit de strikken. In het Annermoeras was genoeg wild. Naast het wild stroopte ik ook vis. Er zat veel vis in de wieken. Zowel het wild als de vis was altijd welkom in ons gezin. Door mij werd veel wild verkocht aan Hendrik Mulder, die een levensmiddelenwinkel had op de Bartelaar in Annen. Deze verkocht het wild aan een poelier in Groningen.”  

Volgens Lukas werden er in het Annermoeras na de oorlog nog meer aardappelen verbouwd dan voorheen. Als het herfst werd, verschenen de schepen om de aardappelen en suikerbieten bij de boeren op te halen. Deze schepen hadden soms een eigen motor en een woongedeelte waar de schipper met zijn gezin woonde. Soms ook werd het schip of de praam getrokken of geduwd door een motorbootje. “Dan was het aardappelen zeven en de schepen laden. Aardappelschepen was zwaar werk en ik was ’s avonds wel eens bekaf. Met suikerbieten ging het net zo, maar in de jaren vijftig veranderde dit alles door de opkomst van het wegtransport. Tot in 1950 de rooimachines kwamen, moesten de boerenarbeiders of dagloners, soms met hun hele gezin, op de knieën over het land om te krabben. Eerder dan bij het aardappelrooien was de mechanisatie bij het dorsen begonnen, aanvankelijk in de vorm van de dorsmachine.”Hoi! Ik ben een tekstblok. Klik hier om de tekst te bewerken en eigen tekst toe te voegen. Niets ligt vast, je kunt het altijd weer veranderen.

ed idee om je teksten kort en simpel te houden - de meeste mensen lezen liever niet zoveel op een scherm.